|
 |
 |
De siesel is een dagdier, bij kou en regen blijft hij in zijn hol verscholen. De siesel leeft meestal alleen in een ondergronds hol, meestal met twee ingangen. Holen liggen vaak dicht bij andere holen in koloniën. |
 |
In de zomer en de herfst bouwt de siesel een vetlaag op voor de winterslaap.
Bij gevaar laat een siesel een kort fluitend geluid horen.
De siesel heeft zich aangepast aan de
cultuursteppen van Midden-Europa.
Ze leven, buiten in de voortplantings-periode, solitair, na de winterslaap
kunnen ze 30% in gewicht afgenomen
zijn. |
Oorspronkelijk is de siesel een steppebewoner van Zuidoost-Europa, maar de siesel heeft zich aangepast aan de cultuursteppen en akkergronden van Midden-Europa. Ze komen tegenwoordig voor van Oostenrijk, Tsjechië, Zuid-Polen en Oost-Duitsland tot Joegoslavië, Griekenland en de westkust van de Zwarte Zee, en in Turkije, tot 2200 meter hoogte in de Balkan.
Ze zijn afhankelijk van grond waarin makkelijk holen te graven zijn en waar veel vegatie opgroeit. |
|
|