banner
   
Home Grijze zeehond of Kegelrob - Halichoerus grypus Alfabetisch
Register
       
Leefgebied     Voortplanting
 
Grijze zeehond Dolfinarium 2008
De grijze zeehond is van andere zeehonden te onderscheiden door de rechte snuit.
De snuit loopt in één rechte lijn met het voorhoofd. De snuit van het mannetje is veel langer en breder dan die van het vrouwtje.

In Nederland is de grijze zeehond niet zo talrijk als de gewone zeehond. De dieren geven de voorkeur aan rotsige kusten bij open zee. Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw komt in de Waddenzee echter weer een kleine populatie voor. Op de Richel, een zandplaat tussen Vlieland en Terschelling bevindt zich een populatie van ongeveer 1000 dieren. 
Grijze zeehond Dolfinarium 2008 Grijze zeehond Dolfinarium 2008
De grijze zeehond wordt ook waargenomen op zandbanken, bij riviermondingen en op zandstranden.
Grijze zeehond Dolfinarium 2008 De grijze zeehond heeft een goed ontwikkeld zicht- en reukvermogen, waarmee ze hun prooidieren opsporen. Het dier kan tijdens het jagen tochten maken van wel honderd kilometer.

Ze duiken meestal tot op een diepte van 25 meter, maar er zijn ook duiken waargenomen van wel 100 meter diep.
   
 

koude delen van de Noordelijke-Atlantische-Oceaan

1 jong

   
Leefomgeving Draagtijd
   

langs gematische en koude kusten
rotskusten en zeekliffen

embryo komt de eerste twaalf weken niet tot ontwikkeling
11,5 maanden

feitelijke draagtijd
8,5 maanden

   
Voedsel Leeftijd
   

vis, soms inktvis en een enkele keer een vogel

♂ 30 jaar
♀ 45 jaar

   
Lengte en gewicht Bijzonderheden
   

♂ 1.93-3.30 m.
170-350 kg.
♀ 1.65-2.50 m.
105-220 kg.

Dankzij een dikke speklaag is de grijze zeehond goed beschermd tegen het koude zeewater.

Bij de geboorte is het jong 90-105 cm lang en 11-20 kilogram zwaar.

Het heeft bij de geboorte een wollige witte vacht.
Deze verliest hij na 2-3 weken.

Het vrouwtje zoogt het jong om de vijf à zes uur. Door de vette melk komt het jong per dag 1,5 tot 2 kg aan.

De totale zoogtijd duurt 16-21 dagen, waarna de moeder het jong verlaat.

Pas als de jongen 30-35 dagen oud zijn, gaan ze zelf voor voedsel zoeken. 
De werptijd verschilt per regio. De grijze zeehonden van de Noordoostelijke Atlantische Oceaan werpen tussen september en december, met een geboortepiek in oktober. De zeehonden in de Noordwestelijke Atlantische Oceaan werpen voornamelijk in januari of februari. De paartijd volgt ongeveer drie weken na de werptijd.

In de paartijd vasten de dieren. Een mannetje eet dan zes weken lang niets. De dieren trekken naar vaste voortplantingsgebieden. Vrouwtjes zijn trouw aan hun voortplantingsgebied en keren ieder jaar terug naar dezelfde plek. Hier verzamelen de vrouwtjes zich in kolonies, die kunnen bestaan uit vijftig tot wel zeventigduizend vrouwtjes. Mannetjes houden een harem bij van vrouwtjes die (bijna) in oestrus zijn. Op land verdedigen de mannetjes hun harem tegen andere mannetjes. Als een vrouwtje in oestrus is, zal het mannetje haar geregeld dekken of aandacht schenken. Zo voorkomt hij dat andere mannetjes de kans krijgen om met het vrouwtje te paren. De paring vindt zowel op het land als in het water plaats, en duurt 15 tot 45 minuten. Dominante mannetjes hebben meestal het alleenrecht op paren, en kunnen andere mannetjes beletten te paren of zelfs uit de kolonie verjagen.

De totale draagtijd duurt 11,5 maand. De eigenlijke draagtijd duurt echter 8,5 maand, maar de embryo komt de eerste twaalf weken niet tot ontwikkeling (verlengde draagtijd).

Per worp krijgt het vrouwtje één jong. Jongen worden geboren op afgelegen stranden, onbewoonde eilanden, op pakijs en in grotten, boven de vloedlijn, in de kolonie. In noordelijke gebieden, als de Oostzee en rond Groenland, worden de jongen ook op het pakijs geboren. Vrouwtjes met jongen zijn zeer agressief tegen andere zeehonden. Vrouwtjes zonder jongen sluiten zich ook aan bij deze kolonies.  

Ze komen voor-namelijk rond Newfoundland, Zuid-Groenland, IJsland, Noor-wegen, de Britse Eilanden, Bretagne en de Oostzee.

Ook in de Wadden-zee komen ze voor. Ze komen voor op rotskusten en bij zeekliffen.

Ze worden ook waargenomen op zandbanken, bij riviermondingen en op zandstranden.